Stationsentree Arnhem Sonsbeekzijde is verplaatst en hergebruikt als t(hee)huis als vroeg voorbeeld van circulair beton. In het park Presikhaaf te Arnhem staat een opvallend elegant paviljoen van glas en beton. Tot 2010 deed het paviljoen dienst als entree van het station Arnhem aan de Sonsbeekzijde. Met de spectaculaire verplaatsing naar het park en de herbouw kreeg het markante ontwerp van architect H.G.J. Schelling uit 1954 een passende nieuwe functie.
Na de Tweede Wereldoorlog was er een grote behoefte aan nieuwe stationsgebouwen, enerzijds door de vele verwoestingen van het oorlogsgeweld, anderzijds door toenemende reizigersstromen. Huisarchitect van de Nederlandse Spoorwegen Schelling heeft meerdere stationsgebouwen ontworpen, zoals in de jaren vijftig de stations van Enschede, Zutphen, Hengelo en het Amstelstation in Amsterdam in 1939. Wat opvalt aan de naoorlogse ontwerpen zijn de slanke betonconstructies en de hoge glaspuien gevat in ragfijne staalprofielen.
Schelling experimenteerde met gewapend beton als constructiemateriaal. Tegelijkertijd gebruikte hij heel bewust de karakteristieke materiaaleigenschappen van beton voor de architectonische expressie van zijn ontwerpen. In de opvatting van Schelling moet beton in zijn allerzuiverste gedaante worden toegepast. Dus: de constructie tonen en niet bekleden met baksteen en de monumentaliteit gebruiken van kolommen. Dat betekende ook geen pleisterwerk of andere afwerkingen toepassen, maar zuiver de bestanddelen laten zien van het materiaal zelf, zoals toeslagmaterialen. Alleen oppervlaktebehandelingen als zandstralen of schuren waren geoorloofd. Het gebruik van kleurstoffen vond Schelling ook te ver gaan. Hij selecteerde en doseerde de toeslagmaterialen zorgvuldig voor het beoogde esthetische effect. Hij gebruikte toeslagmaterialen zoals rood en geel baksteenpuin, gebroken gresbuizen, glas en helder wit grind.
In Arnhem heeft het entreepaviljoen een zeshoekige plattegrond. Een dubbele rij betonkolommen draagt de grote koepel in het midden en deels het platte, lager gelegen dak. Dit dak wordt buiten het gebouw opgevangen op zes kolommen op de hoekpunten. De binnenste rij kolommen tilt de koepel ver boven het platte dak uit, zodat er ruimte ontstaat voor een lichtstrook. Claustra’s, opengewerkte prefab-betonelementen, vullen de lichtstrook en zorgen voor diffuus licht. Schelling koos voor een koepelconstructie van fusées céramiques, die in Nederland niet vaak is toegepast. Deze constructie bestaat uit ribben van in elkaar geschoven keramische buizen die tussen twee betonnen ringen worden gespannen. De open ruimten tussen de ribben worden geheel opgevuld met fusées, waarna het geheel wordt afgesmeerd met cement. De ring in de ‘nok’ van de koepel vormt een oculus, waardoor licht de ruimte binnenvalt. Destijds was de uitvoering een precair staaltje vakmanschap. De gehele constructie was in het werk gestort. Het moment van weghalen van de bekisting luisterde zeer nauw omdat de op druk belaste koepel zich op de juiste wijze moest zetten.
K3 Architectuur maakte het ontwerp voor de nieuwe horecafunctie. Op de oorspronkelijke locatie ‘zweefde’ het gebouw boven de grond op een plateau op palen. Een voetgangersbrug vormde de verbinding tussen het maaiveld en het station. Nu staat het paviljoen op het maaiveld. Op de plaats waar oorspronkelijk de voetgangersbrug aansloot, is nu een doosvormige aanbouw gemaakt, waarin de keuken en sanitaire ruimten zijn ondergebracht. De oude betonconstructie van het paviljoen bleek nog in opmerkelijk goede staat. Er was dan ook nauwelijks reparatie van het beton nodig. Voor het beton is destijds granulaat gebruikt uit het puin van de in de Tweede Wereldoorlog door bombardementen verwoeste stad. De granulaattextuur was zichtbaar gemaakt door het betonoppervlak te zandstralen. Door vervuiling was die textuur niet meer te zien. Het oppervlak is schoongespoten om de oorspronkelijke kleurnuancering van de toeslagmaterialen weer naar boven te halen.
Om het gebouwtje te kunnen verplaatsen, is het letterlijk van zijn fundering gezaagd en op een nieuwe fundering in het park geplaatst. De kolommen zijn iets onder de kolomkoppen afgezaagd. Daarna is de ringconstructie in stukken gezaagd. Voor oplettende bezoekers zijn de zaagsneden nog zichtbaar door kleurverschil in het betonoppervlak. De demontage vereist een grote zorgvuldigheid bij het merken van de onderdelen en het in kaart brengen van de juiste positie om het gebouw op de nieuwe locatie weer in elkaar te kunnen zetten. In de praktijk zijn ook stalen hulpconstructies toegepast om dakelementen heelhuids over te brengen. Voor de constructeur betekende de verplaatsing aardig wat rekenwerk. De grootste uitdaging was het herstellen van de stabiliteit, die door het in stukken zagen van beton en wapening was verdwenen. De kolommen moesten momentvast aan de fundering worden verbonden. Alle delen, zoals de ringconstructie, moesten weer aan elkaar worden gezet en op de verbindingspunten, als voorheen, momentkrachten overbrengen, zonder visuele afbreuk te doen aan de oorspronkelijke constructie. Hulpmiddelen, zoals doken en chemische ankers, zijn tot het uiterste benut om dit voor elkaar te krijgen.