Van cement naar festival
MVRDV en COBE | Hergebruik van de betonnen draagconstructie van een oude cementfabriek behoudt ‘ruige’ sfeer en beperkt CO2-voetafdruk.
lees meer
Introfoto: Het Rotterdamse kantoorgebouw De Blakeburg in Rotterdam: slopen of transformeren? (foto: Tim Bindels via Wikimedia)
Auteur: Kirsten Hannema
Klimaatverandering vraagt om hervorming van de bouwsector – goed voor 40% van de CO2-uitstoot wereldwijd – die onder andere moet leiden tot bewuster gebruik van beton. Dat betekent allereerst dat we bestaande betonnen gebouwen zo veel mogelijk moeten behouden, stelt architect Jacob van Rijs in een opiniestuk in NRC Handelsblad, getiteld ‘Koester onze brutalistische gebouwen’. Maar wat betekent dat in de praktijk? Kirsten Hannema sprak met Van Rijs over de kansen en (on)mogelijkheden van transformatie.
Jacob van Rijs van MVRDV (foto: Barbra Verbij)
Jarenlang fietste architect Jacob van Rijs, op weg van huis naar kantoor, langs het Rotterdamse kantoorgebouw De Blakeburg (1977, architect Jan Hoogstad). Hij keek er nooit bewust naar, totdat hij vorig jaar hoorde dat er plannen liggen om het te slopen voor nieuwbouw. Eeuwig zonde, vindt Van Rijs. “Ik snap dat mensen het gebouw niet aantrekkelijk vinden; vanaf de straat oogt het behoorlijk deprimerend. Maar als je van een afstand kijkt en de tektonische werking van de gevel ziet, is het heel mooi.”
Het typeert onze haat-liefde verhouding met het brutalisme, de bouwstijl waarin Hoogstad het kantoorgebouw ontwierp, en waarin in de jaren zestig en zeventig talloze betonnen kolossen werden gebouwd. De stijl ontleent zijn naam aan het béton brut – onafgewerkt beton - waarmee de Frans-Zwitserse architect Le Corbusier, grondlegger van het modernisme in de architectuur, in 1952 de revolutionaire flat Unité d’Habitation in Marseille bouwde. Als ‘eerbetoon’ aan dit moderne bouwmateriaal, waarmee woningbouw op grote schaal mogelijk werd, en een goed huis voor een grote groep mensen betaalbaar, besloot hij om het in zijn schone naaktheid te tonen.
Niet iedereen ziet er de schoonheid van; met de jaren worden steeds meer brutalistische gebouwen gesloopt. Ze ogen gedateerd, men wil ervan af. Maar wat je bij auto’s en kleding ziet, geldt ook voor gebouwen: mettertijd gaan we ze weer waarderen, dus ga ze nu niet slopen. Dat schreef architectuurhistoricus Wijnand Galema in november 2022 in NRC Handelsblad in zijn pleidooi voor behoud van zogenoemd Post ‘65 erfgoed; nog niet tot monument verklaarde gebouwen, waaronder veel brutalistische bouwwerken.
Van Rijs: “Het artikel ging over het kunsthistorische aspect, maar liet misschien wel de belangrijkste reden voor behoud onbenoemd: dat de CO2-uitstoot die het vervaardigen van al dat beton heeft veroorzaakt, als we ze nu slopen, voor niets is geweest.” In een opiniestuk dat ook in NRC Handelsblad werd gepubliceerd, roept hij op om brutalistische gebouwen te behouden door ze te transformeren. Maar hoe leer je mensen houden van een verguisde bouwstijl, en wat kan je met die betonnen kolossen?
“Duurzaamheid begint met zo min mogelijk bouwen, ofwel hergebruik. Het gaat dus allereerst om aandacht voor gebouwen die niet zo mooi zijn, maar waar je wel iets mee kan. Natuurlijk moet je beter isoleren en nieuwe installaties plaatsen, maar het casco is doorgaans nog perfect bruikbaar.”
Het Rotterdamse Industriegebouw dat MVRDV in 2015 tot bedrijfsverzamelgebouw transformeerde, waarbij de loodsen werden verbouwd tot het eigen kantoor, is een goed voorbeeld. “Het werd in de nasleep van de oorlog gebouwd, toen er nauwelijks hout beschikbaar was”, legt Van Rijs uit. “Maaskant werkte met baksteen, glas en beton.” Kenmerkend is het stoere betonskelet met zijn golvende daklijn (en aantrekkelijke overstek). Hij gaf het gebouw een aantrekkelijk overmaat, een hoge plint met mezzanine. “Daar hebben we fantastische ruimtes in gemaakt, die door de betonnen boogconstructies meteen sfeer kregen.” Van Rijs wijst ook op de galerijontsluiting die het mogelijk maakt om het gebouw in kleine units op te delen. “Je zou er moeiteloos een appartementengebouw van kunnen maken; dat maakt het gebouw toekomstbestendig.”
Dit gebouw – met gevels van baksteen - wordt door de meeste mensen mooi gevonden, en heeft als rijksmonument sowieso een beschermde status. Maar hoe creëer je waardering voor de betonnen kolossen die – ook door Maaskant – in de jaren 60 en 70 werden gebouwd?
Van Rijs: “Het begint met door een functionele bril kijken; kan ik er wat mee, in plaats van: vind ik het mooi?” Hij ziet dat deze pragmatische aanpak sterker leeft in Duitsland, waar – in de week dat zijn opiniestuk verscheen – een petitie voor het behoud van Plattenbau verscheen, die een levendig debat op gang bracht. “Die flats zijn nota bene in veel slechtere staat dan de Blakeburg.”
Duitse woningcorporaties ontdekken nu dat de platte daken van de flats de mogelijkheid bieden om ‘op te toppen’ en aldus hun woningvoorraad uit te breiden, zonder dat ze daarvoor dure grond hoeven te kopen. Zo kunnen steden relatief eenvoudig verdichten. In Nederland wordt verdichting juist gebruikt als argument om de Blakeburg te slopen; het plan is om er een hogere woontoren en een hotel te bouwen. Van Rijs vindt dat we het Duitse voorbeeld moeten volgen, en slim moeten voortbouwen op het bestaande. “Er is meer mogelijk dan je denkt: je kunt ook een toren op een gebouw zetten, extra ruimte om een gebouw heen maken, of er doorheen bouwen.”
Hij erkent dat zulke oplossingen meer denkwerk en moeite kosten dan slopen en opnieuw beginnen. “Maar transformatie is ook een kans om iets bijzonders te maken. Neem het Bunker-gebouw in Eindhoven – ook een werk van Maaskant - waarop Powerhouse Company een woontoren heeft gebouwd. In z’n eentje was dat gebouw niets bijzonders, maar door die karakteristieke combinatie van oud en nieuw denken mensen ineens: wat tof. De naam Bunkertoren zegt ook iets: die geschiedenis doet wat voor de nieuwbouw.”
Dit soort renovatieprojecten kunnen ook bijdragen aan de herwaardering van brutalistisch erfgoed en zo nieuwe transformaties in gang zetten. Van Rijs noemt het door de Duitse architect Marcel Breuer ontworpen Armstrong Rubber Building (1970) in New Haven, Amerika, als voorbeeld; dat kantoorgebouw is in 2022 omgetoverd in een ‘bruut’ (energieneutraal) hotel. “Juist de brutalistische betongevel geeft het hotel een chique, coole uitstraling”, zegt Van Rijs, die opmerkt dat het gebouw wel wat lijkt op de Blakeburg.
Wat moet er gebeuren om hergebruik verder te brengen?
“Bij de gemeente Rotterdam is er al bewustzijn over wat een duurzame stad en duurzaam bouwen behelst; dat kan je met scherpere milieueisen en subsidies verder brengen. Je kan zeggen: als je het bestaande pand behoudt, gelden er minder strenge duurzaamheidseisen voor de optopping, of mag je in een hogere dichtheid bouwen. Dan levert het financieel iets extra’s op. Nu is transformatie doorgaans duurder. Andersom zou je kunnen zeggen dat je bij de sloop de verloren CO2-uitstoot moet compenseren. Dat zou behoud aantrekkelijker maken.”
“We zitten nog wel een tijd vast aan beton, het is net als bij de elektrische auto; de benzineauto schaffen we ook niet ineens af, het is een transitie. Maar we moeten veel bewuster met beton omgaan. In China werken we momenteel aan de transformatie van een betonnen gebouw - nog maar twintig jaar oud - dat aanvankelijk gesloopt zou worden. Geen mooi gebouw, met lage plafonds, maar er zit megaveel beton in. Ik heb uitgerekend dat je 48 lijnvluchten met 400 man aan CO2
bespaart door het niet te slopen en - met beton - herbouwen. Een kubieke meter beton maken, levert dezelfde CO2-uitstoot als wanneer ik een keer heen en weer vlieg naar Shanghai. Zo bezien is het een no-brainer; deze CO2-besparing ligt voor het oprapen.”